De scène opent met een dominante politieagent, gekleed in een uniform, die voor zijn onderdanige partner staat. De onderdanige is voorovergebogen, geboeid aan polsen en enkels, en de officier domineert hem met zijn superieure kracht en ervaring. Het onderdanige gezicht wordt omhoog gedraaid, als in onderdanigheid, en de dominante officier heeft de controle. De onderdaan draagt een nauwsluitende outfit die zijn rondingen accentueert, terwijl de officier gekleed is in een meer praktische outfit, ontworpen voor het werk. De camera is verborgen, het moment vastleggend vanuit het perspectief van de onderdanige. De officier berijdt dan de onderdanigen van achter zijn positie, in de cowl. Het moment van de ontmoeting legt de realistische houding vast, toont de realistische bewegingen, voegt het gezicht toe aan de realiteit, zorgt ervoor dat de onderdanigheid van de officier niet kan worden gestraft en dat zijn onderdanigheid niet kan worden ontsnapt. De scèle is zich bewust van de traagheid en het onderdanige gedrag van de functionaris.