In het hart van het bos, te midden van de vers gevallen sneeuw, besluiten twee exhibitionistische mannen om hun kleren uit te trekken en de sensatie van naakt zijn in de vrije natuur te omarmen. De koele lucht tegen hun blote huid ontbrandt een roering in hun lendenen, wat leidt tot een hete sessie van zelfgenoegzaamheid. Een van hen, een oudere, rijpe heer, neemt het voortouw, zijn hand streelt vakkundig zijn indrukwekkende schacht terwijl zijn jongere metgezel meedoet, hun gekreun galmt door het stille bos. Hun lichamen glinsteren in het maanlicht, de sneeuw reflecteert van hun gladde huid, waardoor een betoverend spektakel ontstaat. Het zicht is genoeg om hun tempo te versnellen, hun handen sneller te laten werken aan hun kloppende leden. De verwachting bouwt zich op, hun ademhalingen worden ragged, tot ze het toppunt van genot bereiken, hun hete ladingen schilderen de besneeuwde grond onder hen. Deze gedurfde vertoning van mannelijke binding en zelfgenoegzaamheid is een bewijs van de ruwe, oer-aantrekkingskracht van de natuur, waar de grenzen van verlangen net zo onbegrensd zijn als de wildernis zelf.