In het holst van de nacht bezwijkt een man voor zijn onverzadigbare hunkering naar een wulpse ebbenhouten godin. Haar rondingen zijn een prikkelend gezicht, haar ruime derriere een speeltuin voor zijn onverteerbare verlangens. Hij kan de drang niet weerstaan om haar te proeven, om elke centimeter van haar weelderige lichaam met zijn tong te verkennen. De sensatie is overweldigend, een symfonie van genot die bij elke lik versluipt. Zijn vingers volgen de contouren van haar lichaam, elke spleet en ronding verkennend. De aanblik van haar, languit op het bed, is een bewijs van zijn wellustige verlangens. Het bevredigt niet alleen zijn eigen verlangens, maar ook haar smoes. De manier waarop ze zijn kont beroert, de manier waarop ze hem raakt, de onderdanigheid van zijn onderdanigheid, de veerkracht ervan, de sensatie die ontstaat door hun onderdanigheid. Het gaat erom dat beide in een dynamiek verkeren, het gaat over hun onderdanigheden, het gaat erom of het gaat er om dat hij ze allebei bevredigd.