In het holst van de nacht bevond een jonge dief zich in een precaire situatie. Op heterdaad betrapt in de garage van een oud herenkantoor werd hij naar de achterkamer gebracht om de gevolgen onder ogen te zien. De oude man, een strenge en gezaghebbende figuur, verspilde geen tijd met het laten gelden van zijn dominantie over de jonge indringer. Hij kleedde de jongeman ruw uit, onthulde zijn tengere lichaam en ging hem kokhalzen met een dikke doek. De handen van de oude man zwerven vrij rond, waarbij hij elke centimeter van het jonge dievenlichaam verkende, zijn aanraking zowel ruw als ruigmakend. De oude mannen gingen intenser tekeer, zijn vingers dieper in de jonge man zijn mond duwen, hijgend en kreunend. Het lichaam van de jonge dieven kronkelde in een mix van pijn en genot, zijn handen hulpeloos op zijn rug gebonden. De ervaren handen van de oude man zetten hun meedogenloze verkenning voort, dreven de jonge dief naar de rand van extase. De ruwe liefde van de oude mannen liet de jonge dieve verwend en smekend om genade, zijn lichaam nog steeds huiverend van het intense genot.