Een jeugdige kantoorbediende, zich niet bewust van zijn dreigende gevaar, slentert na uren nonchalant door de winkel. Zijn zorgeloze houding wordt abrupt tegengehouden als hij wordt aangehouden voor zijn gedurfde plundering. De dader, niet zijn vader of zoon, grijpt deze kans aan om een strenge berisping af te leveren. De schuldige kiest met een ondeugende glinstering in zijn ogen een onconventionele vorm van discipline. Speels plaagt hij de dader, zijn handen verkennend het jongemannenlichaam, wat een intense reactie veroorzaakt. De dader gaat dan over tot het zwijgen opleggen, zijn handen manoeuvreren vakkundig de jongeman zijn mond in een ongemakkelijke positie. De sfeer wordt steeds gespannener naarmate de dader de controle over de jongeman blijft uitoefenen, zijn adem wordt steeds moeizamer. De dader, die schijnbaar geniet van de machtsdynamiek, escaleert zijn kwelling, duwt de jongeman tot zijn fysieke en emotionele grenzen. Het tafereel culmineert in een climaxmoment, waardoor de jongeman naar adem snakt en de dader met een afwijkende grijns achterblijft.